Blog Frans Vos - Ik heb er lak aan!
Eerst verbleekt haar gezicht naar een palet van wit en al wat grijs, om daarna geleidelijk en slechts zeer kortstondig over te gaan naar haar natuurlijke teint, om zo door te stomen naar een schilderij dat naar de donkere schakeringen van haar geliefde roze rozen neigt. Ik begin alvast te krimpen in afwachting van wat komen gaat. “Buiten met uw vuile kleren gij” verheft zich de moederstem.
Door Frans Vos - Materials Consult bv
Ik kies het hazenpad en met een wat ingehouden verontwaardiging roep ik haar nog na dat ik er toch ook niet aan kan doen dat ze me steeds met ‘goede’ kleren naar de speelpleinwerking stuurt. Het woord ‘speelkleren’ zat immers niet in moeders vocabulaire vervat. Het logische gevolg was dat ik regelmatig met goede kleren vol modderen/of verfvlekken in de deuropening stond. En zo van die verfschortjes? Ik kan me niet herinneren dat ik die in mijn iets jeugdigere jaren op de speelpleinwerking heb gezien. Als een kind in de zandbak speelt, heeft het toch ook geen werkoverall aan? Waar eender welke jeugdgroepering toen wel gretig gebruik van maakte, waren ‘wat-neem-ik-mee-lijstjes’, een traditie die tot op de dag van vandaag – nu veelal verstopt in een app op uw mobiel – is blijven bestaan. Die lijstjes bevatten een resem aan ditjes en datjes die je zeker niet mag vergeten in het koffertje van je flinke spruit te proppen. ‘Speelkledij’ is daarbij steeds een af te punten lijntje. Af en toe zie ik zelfs ‘… om achteraf weg te smijten’ orakelend achter dat lijntje staan. Dan weet je helemaal hoe het er die dag of week bij de jeugdbeweging aan toe zal gaan. Maar ja, het in huis halen van ‘speelkleren’, daar had mijn moeder lak aan.
(bron: istock - tanantornanutra)
Dat had ze dus beter niet gedaan. Tot op vandaag is lakken immers iets waar ik regelmatig mee aan de slag ga. Niet dat ik in mijn vrijetijd een schilder ben of dat ik van het pimpen van auto’s houd, maar het gebruik maken van laklagen is nu eenmaal een veelgebruikte corrosiepreventieve techniek die wel in mijn vocabulaire als materiaaldeskundige en schadeanalist staat. Wat ik ook aan mijn moeder te danken heb, is het oog voor detail. Als u in voorgaande nog dacht dat de voorgaande ‘buiten met…’ zich enkel voordeed als er sprake was van een overvloed aan vlekken, hebt u het helemaal mis. Het kleinste vlekje had ze gezien, zelfs als het een vlekje gebroken wit op een oorspronkelijk kraakwit hemdje was. Gelukkig heb ik die gewoonte van paniek voor een onooglijk vlekje niet overgenomen – de wasmachine lost dat (meestal) wel op – maar ik moet eerlijk bekennen dat als ik bij familie of vrienden binnenkom ik al snel het minste krasje of barstje heb opgemerkt.
Oog voor detail is uiteraard een belangrijke atout voor een schadeanalist, en dat geldt niet alleen wat betreft het voor de hand liggende ‘zien’ van de kleinere en kleinste details. Dat geldt evenzeer voor het oog hebben voor de wijze waarop inspecties en testen worden uitgevoerd. In de wereld van de lakprocessen heb ik inmiddels al vele zaken gezien waar mijn oog voor detail zich combineerde met ingenieursverontwaardiging – dat verontwaardiging deel heb ik misschien ook wel wat van mijn moeder – over de gang van zaken, de geleverde kwaliteit, de wijze van testen enzovoorts. Graag deel ik met u een paar voorbeelden van wat uit mijn mond een ‘buiten met…’ zou kunnen ontlokken.
(bron: istock - Chris Tefme)
Mijn favorieten zijn daarbij de manuele krastesten. In veel, zeg maar quasi alle lakkerijen waar ik al ben geweest, vind ik ‘ze’ terug nabij de uitgang van de oven en uiteraard bij de kwaliteitscontrole. Bij natlakactiviteiten heeft de verfinspecteur er steevast eentje op zak. Met wat geluk lijken ‘ze’ op een handgereedschap waarin verschillende mesjes parallel met elkaar in een houdertje zijn gemonteerd en waarmee dan een set mooi parallelle lijntjes in de coatinglaag kan worden getrokken. Met wat minder geluk zijn ‘ze’ gewone breekmessen waarmee de operatoren en inspecteurs dan trachten om zo parallel mogelijke lijntjes in de coating te trekken.
Eerst een set lijntjes in de ene richting en dan nog eens een set loodrecht daarop, dat is is wat menige norm aanbeveelt. Andere normen voorzien dat het voldoende is om met een breekmes twee lijntjes in kruisvorm te trekken en op basis daarvan de hechting te evalueren. Alhoewel ik mij deels kan vinden in de methodes die zijn beschreven om het uitzicht ‘na’ insnijden te evalueren, moet ik echter toch ‘buiten met…’ roepen.
Buiten met de ‘manueel’ uitgevoerde hechtingstesten!
Ik heb het hier over die testmethodes waarbij al van bij aanvang een manuele manipulatie wordt gebruikt om een technische eigenschap te evalueren. Nee, beste taalvirtuoos, ‘manuele manipulatie’ is daarbij niet noodzakelijk een tautologie. U mag ‘manipulatie’ hier ook gerust in de figuurlijke betekenis interpreteren. Ik verklaar mij graag nader. Het bewijs zit vervat in het prachtige programma ‘Het huis’ op de Belgische zender VRT. In Het huis ontlokt Erik Goens allerlei wetenswaardigheden van bekende gasten van diverse pluimage, maar hoe divers ze ook zijn, elk moeten ze een aantal fitheidstesten doorstaan. Eén van de testen draait daarbij rond ‘kracht’ in armen en handen. Eén zaak is daarbij duidelijk: de ene mens is niet zo krachtig als de andere. Een deel van die krachtmacht wordt uiteraard bepaald door ons fysieke gestel en hoe getraind ons lichaam is, maar de psyche speelt duidelijk ook een rol. De ene gast is al een grotere doorzetter dan de andere. Hoeveel kracht uiteindelijk wordt ontwikkeld, hangt zelfs af van de mood van de dag. Als ik dat dan vertaal naar de manuele coatingtesten, maak ik me toch wel wat zorgen. De ene operator/inspecteur is immers de andere niet, al te beginnen qua fysieke kracht. Bovendien heeft die ene operator vandaag niet zo zijn dag en kerft vandaag iets minder hard dan wat hij gewoonlijk vermag. Maar beïnvloedt dat dan niet het testresultaat?
(bron: istock - Nordroden)
Als de ene persoon al wat krachtiger de streepjes kerft dan de andere of als eenzelfde persoon het eens een dag iets zachter aan doet, worden de coatings dan op zich en in de grensvlakzone met het substraat wel telkens op dezelfde wijze belast? Helaas, ik vrees van niet! De uitkomst van de test is dan onvermijdelijk afhankelijk van de persoon die de snijlijnen heeft aangebracht. Een hechtingstest op basis van manueel aangebrachte kerven kan ik bezwaarlijk betrouwbaar noemen. “Ja maar …” hoor ik een toehoorder een vraag beginnen. “Als de laag los komt, is de hechting toch sowieso slecht?” Of het dan als ‘slecht’ moet worden bestempeld, hangt volgens verschillende normen dan nog af van de hoeveelheid onthechte zone, maar op zich lijkt de gedachte “er is onthechting, dus is het slecht” zeker logisch. Echter, als we eenzelfde deklaag laten testen door twee verschillende mensen die elk een verschillende kracht ontwikkelen bij het aanbrengen van de snijlijnen, is het dan niet mogelijk dat eenzelfde laag bij de die dag sterkere persoon wel onthecht en bij de die dag zwakkere persoon niet? Dat is mijns inziens een perfect mogelijk scenario bij manueel uitgevoerde testen, hoe nauwkeurig de testprocedure ook staat beschreven en wordt uitgevoerd. Nee, geef mij dan maar geautomatiseerde testsystemen waar de manuele operaties worden overgenomen door gekalibreerde toestellen die, zoals bij de hechtingtesten, steeds een zelfde, door de normering bepaalde kracht ontwikkelen over de volledige lengte van iedere lijn in het patroon. Bij manuele uitvoering zal de aangelegde kracht immers niet alleen variëren van operator tot operator, maar mogelijk ook bij het trekken van een individuele (set) snijlijn(en).
(bron: istock - Curraheeshutter)
Kracht varieert immers ook naarmate spieren en pezen hun posities variëren. Trouwens, als we even de persoonsvariaties buiten beschouwing laten, zijn alle breekmessen wel even scherp bij aanvang van de test? Ook dat kan bij automatisatie worden gecontroleerd en beheerst, terwijl dat voor her en der rondslingerende mesjes allerhande geenszins is gegarandeerd. Maar zelfs als je het trekken van de snijlijnen automatiseert, wat dan met de interpretatie van de eventueel opgetreden onthechting? Volgens de meest gangbare normen voor de uitvoering van de ruitjesproef moet je dan gaan evalueren in hoeveel zones van het dambordpatroon onthechting is opgetreden en hoeveel oppervlakte er dan juist is onthecht. Is daar dan ook niet te veel marge voor persoonlijke interpretatie?
Buiten met de visuele interpretatie?
De correctheid van louter visuele interpretaties is inderdaad een gelijkaardige discussie waard. Hoe betrouwbaar zijn onze ogen? Wat met verschillen in kleurinterpretatie? En wat betreft de interpretatie van zo een ruitjesproef: Leidt een inschatting van het percentage oppervlak dat wordt ingenomen door onthechte versus nog hechtende zone bij iedereen tot hetzelfde resultaat? Ook daar is het antwoord ‘neen’. Zo is het in de wereld van de metallurgische analyses genoegzaam bekend dat als een groep laboranten met een gelijkaardige ervaring wordt gevraagd om, onafhankelijk van elkaar, een metallografisch monster door middel van lichtmicroscopie te beoordelen op korrelgrootte en faseverhoudingen, dit steevast tot een grote spreiding leidt in de resultaten. Een spreiding van plus min 15% is geen uitzondering, dus ook daar lijkt automatisatie via beeldverwerkingstechnieken de aangewezen weg.
(bron: istock - Mashimara)
Maar waarom dan een vraagteken bij ‘buiten met de visuele interpretatie’, terwijl dat bij ‘buiten met de manueel uitgevoerde hechtingstesten’ een uitroepteken was? Een belangrijke nuance is het referentiekader. Voor bijvoorbeeld de interpretatie van de ruitjesproef staan er in de normen figuren en/of foto’s waarmee kan worden vergeleken om een onthechtingspercentage te bepalen. Als we onder de lichtmicroscoop een korrelgrootte moeten bepalen, bestaan er in de betreffende normen figuren die toelaten om de geobserveerde korrelgrootte te koppelen aan een korrelgroottebereik en zo een getal aan de korrelgrootte toe te kennen, dit uiteraard mits correct wordt omgegaan met de vergrotingsfactoren. Dergelijke figuren en foto’s geven een vergelijkingsbasis waaraan onze eigen visuele waarnemingen kunnen worden getoetst, iets wat uiteraard volledig ontbreekt bij het maken van manuele insnijdingen in coatings. Welke druk, uitgedrukt in kwantitatieve termen, mag/moet je zetten als je manueel de insnijdingen aanbrengt? Hoeveel kracht mag/moet je aanwenden als je een insnijding wil aanzetten? Welke spreiding is in die parameters aanvaardbaar bij het uitvoeren van de testen? En vooral, hoe kan je die druk, kracht en spreiding dan voor jezelf meten en controleren? Met woordcombinaties als ‘niet te hard’ of ‘voldoende snel’ zijn we immers niets als we betrouwbare resultaten willen bekomen. Zelfs ‘doorheen de coatinglaag’ dekt de lading niet, want als je zo hard drukt dat je niet alleen doorheen de coating, maar ook een kras in het substraat snijdt, is de weerstand tijdens snijden, en dus het krachtverloop helemaal anders. Nochtans moet ik vaststellen dat dergelijke woordcombinaties in nog al te veel normen verschijnen. Begrijpe wie begrijpen kan. Dus
leve het referentiekader!
En dan zijn er de ‘tussenin’ gevallen: testmethodes die trachten om manuele acties alsnog een illusoir betrouwbaar referentiekader te geven. Zo zijn er binnen de coatingwereld de vergelijkingsplaten voor het meten van ruwheden. Gewoonlijk zijn ze opgedeeld in vier zones die elk een bepaalde ruwheid vertonen en waarmee met één of meer getalletjes naast elke zone de betreffende ruwheidswaarde(n) word(en) gegeven. Het advies dat de desbetreffende normen daarbij geven, is om met een 10x vergrootglas of microscoop de oppervlakken van de vergelijkingsplaten te vergelijken met het behandelde oppervlak en zo over de ruwheid van dat laatste te oordelen. Al zijn ook bij dit advies enkele kanttekeningen te maken, onder andere wat betreft verschillen in reflectie van de vergeleken oppervlakken, heb ik in de industriële praktijk die vergelijkingsplaten nog maar zelden op die manier weten toepassen. Wat ik wel al regelmatig heb gezien, is dat mensen ofwel eens zonder vergroting kijken en besluiten ‘dat ziet er hetzelfde uit’ en/of ze voelen eens aan de verschillende zones van de vergelijkingsplaat en eens aan het behandelde oppervlak en kennen dat laatste zo een ruwheid toe. Ik moet het eerlijk toegeven, het is niet altijd mogelijk om mijn monkellach te onderdrukken als ik die taferelen moet gadeslaan. Bij ’eens voelen’ met onze vingers komt toch ook kracht uit arm, hand en vinger kijken? Maar wat we door ‘eens te voelen’ helemaal uit handen geven, is het besef dat iedereen een andere tactiele gevoeligheid heeft, afhankelijk van aantal zenuwuiteinden aan onze vingertoppen, signaaloverdracht doorheen synapsen en zenuwen naar de hersencellen enz. Sommigen zullen nog opwerpen dat het toch dezelfde persoon is die het te evalueren oppervlak met het vergelijkingsplaatje vergelijkt en dus in staat moet zijn om een correcte ruwheid aan het behandelde oppervlak toe te kennen? Maar doet die persoon dat dan in beide gevallen met exact dezelfde manuele kracht? Ik heb zo mijn twijfels! Geef mij maar (semi-) automatische, gekalibreerde ruwheidsmeters, op voorwaarde dat hun resultaat onafhankelijk is van manuele activiteit.
Buiten met de manuele tactiele interpretatie!
En zo komen we tot een iets algemener besluit: Alle testmethodes waarbij manuele krachtmanipulatie het testresultaat kan beïnvloeden, worden wat mij betreft best vermeden. Manuele kracht is een al te variabel, subjectief gegeven waarmee de betrouwbaarheid van meetresultaten al te zeer wordt ondermijnd en waarmee testresultaten niet alleen letterlijk, maar ook figuurlijk kunnen worden gemanipuleerd. Dus dan maar
buiten met alle manuele testen?
Jawel, u ziet het goed: ondanks het voorgaande betoog eindig ik toch nog met een vraagteken. De reden is dat ik de waarde van ‘als het onthecht, is het toch slecht?’ niet kan en niet wil ondermijnen. Die uitspraak is veelal waar. Vergelijk het maar met de corona zelftesten. Zij die ons die zelftesten opleggen of aanbevelen weten maar al te goed dat het resultaat deels afhankelijk is van hoe we zelf de zelftesten uitvoeren. Een beetje meer of minder diep in neus of mond kan een verschil maken, net zoals hoeveel keren je het staafje in neus/mond en testvloeistof hebt rondgedraaid. Niemand doet dat op exact dezelfde wijze en je doet dat nooit twee keer identiek. Over de betrouwbaarheid van die zelftesten vallen dus grote wetenschappelijke epistels te schrijven. Maar ondanks dat alles moet ik mijn vriendrisicopatiënt helemaal gelijk geven als hij zegt: “Als de zelftest uitwijst dat je corona hebt, is dat waar”, waaraan hij dan fijntjes toevoegt: “En als je desondanks toch aan de voordeur zou verschijnen, ben je zo weer
buiten met uw corona-virusdingen!!!
En hij heeft 100% gelijk!