Bewerken van roestvast staal constructies
Mechanisch bewerken van decoratieve RVS-constructies.
Aan de oppervlaktebehandeling van roestvast staal wordt doorgaans hoge eisen gesteld gezien de vaak decoratieve functie van het materiaal. Mechanisch nabewerken van roestvast staal kan door correct uitvoeren van voorafgaande stappen als snijden, plooien en lassen tot een minimum beperkt worden.
Benoît Van Hecke
Een verstandige aanpak van voorafgaande stappen als snijden, plooien en lassen laten een correcte en minimale mechanische nabewerking toe, die uiteindelijk ook de minste kosten voor het metaalbedrijf zal opleveren. De hoekjes van dit werkblad zijn niet bij uitstek ‘dragende’ delen van de constructie. Het dichtlassen van de geplooide hoekjes gebeurt immers niet om redenen van drukveiligheid of waterdichtheid. De voornaamste bezorgdheid is een werkblad te construeren waar de gebruiker zich niet aan kan verwonden en dat geen bacteriën vasthoudt, ook niet in hoekjes en kantjes. Hoe beter het laswerk verzorgd wordt, hoe minder werk het afwerken vraagt en hoe beter de kosten van het project beheerst blijven. Door een verzorgde afwerking, waarbij het slijpbeeld van het werkblad zoveel mogelijk nagebootst wordt, slaagt de firma er in zijn ‘visitekaartje’ achter te laten. Verzorgde constructies zijn aantrekkelijk en versterken het beeld van roestvast staal als hygiënisch en professioneel materiaal.
Een verstandige aanpak van decoratieve RVS-constructies begint dus al vanaf het inkopen van de vereiste halffabricaten. De goed geïnformeerde vakman koopt reeds voorgeslepen en van beschermfolie voorzien roestvast staal aan. Mits een juiste selectie ervan, kan het nog uit te voeren slijpwerk aanzienlijk beperkt worden. Meestal dienen nog slechts de verbindingen gehomogeniseerd te worden. Om contact met ijzerdeeltjes of mechanische beschadiging te vermijden, is het beter met reeds beklede halffabrikaten te werken. Zoals bij aankoop van plaat of buis, maar ook bij het op voorraad houden van halffabrikaten en bij het verladen van afgewerkte stukken op de vrachtwagen. Deze werkwijze houdt beslist geen overbodige luxe in, vooral niet wanneer men de vele malen hogere prijs van roestvast staal ten aanzien van staal voor ogen houdt.
Lassen en nabewerking
Omwille van de vloeiende lijnen worden o.a. leuningen, fietsrekken, paaltjes en dergelijke, meestal van gelaste uitvoeringen voorzien. Het lassen van roestvast staal alsook het mechanisch bewerken van de oppervlakte ervan, vereisen de kennis van een aantal fysische verschijnselen op het vlak van de warmtehuishouding van roestvast staal. Het gebruik van ferritisch RVS (in de spreektaal wel eens ‘chroomstaal’ genaamd), zoals bijvoorbeeld EN 1.4016, dient beperkt te worden tot binnenwerk. Deze groep staalsoorten vertonen gelijkwaardige fysische eigenschappen als koolstofstaal, bijvoorbeeld qua uitzetting en warmtegeleiding.
De groep austenitische staalsoorten, zoals EN 1.4301/1.4307 en 1.4401/1.4404, vertoont slechts een beperkte warmtegeleidbaarheid (in vergelijking met koolstofstaal) maar een verhoogde (tot 50% hoger) thermische uitzetting, hetgeen tot ongewenste effecten als verkleuring en vervorming kan leiden bij het slijpen. Door het toerental en de druk met het werktuig op het werkstuk te beperken kan oververhitting vermeden worden. Al te dikke lasnaden (zoals ook bij elektrodelassen kan gebeuren) moeten vermeden worden. Deze kunnen de constructies vervormen. Bovendien zorgen onverzorgde lasrupsen voor nodeloos veel naslijpen.
De totale slijpoplossing mag niet van één enkel toestel verwacht worden, maar een beperkte set draagbare en stationaire toestellen zorgt meestal voor de complete dekking van de behoeften van een bedrijf. Meerdere toestellen verdienen dus hun plaats in het goed uitgeruste atelier, niet in het minst de stationaire machines. Bepaalde handelingen, zoals het ontbramen op een slijpwiel of het voorbereiden van het kopse uiteinde van een ronde buis voor een T-verbinding, vereisen immers zodanig veel precisie of vertegenwoordigen een dermate hoge belasting dat draagbare werktuigen niet de meest aangewezen zijn. Het behandelen van RVS-oppervlakken met abrasieve middelen veroorzaakt een zeker ‘slijpbeeld’. Daar waar coil-of plaatslijpmachines vrij gemakkelijk een consistent patroon kunnen aanbrengen, is dat voor de vakman met handgereedschap niet altijd vanzelfsprekend.
Conclusie
De in acht te nemen aandachtspunten kunnen als volgt samengevat worden:
- Verhoogde druk op het slijpwerktuig uitoefenen is niet verstandig. Men bereikt hiermee slechts een ongewenste locale oververhitting met vervorming en aanloopkleuren tot gevolg.
- Bij het stapsgewijze verfijnen van de korrelgrootte dient men het werkstuk en het gereedschap te reinigen (met perslucht b.v.) om nog aanwezige grove korreltjes van de vorige stap te verwijderen.
- Slijpen dient steeds in één bepaalde richting uitgevoerd te worden om een homogeen slijpbeeld te verkrijgen en dit in zo lang mogelijke bewegingen.
- Het is veeleer beter om te starten met een te fijne, dan met een te grove korrel. Indien te grof geslepen, is soms onherstelbaar kwaad geschied en vraagt herstel veel nabewerking.
- Slijpwerk op roestvast staal, goed of slecht uitgevoerd, levert een uitgesproken visueel effect. Het kan niet ‘opgesmukt’ worden zoals bij b.v. het lakken van staal het geval is.
- Wanneer een zeer fijne afwerking verlangd wordt (zoals bij spiegelglanzende oppervlakken) dienen de opeenvolgende korrelgrootten dichter bij elkaar aan te sluiten dan dat bij zachte metalen (zoals aluminium) het geval is. Als vuistregel kan gesteld worden dat de korrelgrootte maximaal mag worden verdubbeld bij het stapsgewijs verfijnen van het schuurmiddel. Zo niet, dan zullen sporen van een ruwe voorpas niet voldoende verwijderd kunnen worden bij het verfijnen.