Blog Frans Vos - De inspecteur misleid
U hebt net de titel gelezen en ik zie de vragende frons al op uw voorhoofd verschijnen. Is de ‘dt’-regel hier niet van toepassing? Of wordt hier wel degelijk het voltooid deelwoord ‘misleid’ bedoeld? Speciaal voor de gelegenheid laat ik het nog even blauw blauw. Maar gaan alle mensen dat blauw wel op dezelfde manier ervaren?
© Frans Vos, General Manager Materials Consult bvba
Taal en kleur, het zijn slechts twee voorbeelden van interpretatiegevoelige onderwerpen die verwarring zaaien in ieders brein. Hoe ze door ieder persoonlijk worden ervaren, hangt af van ieders perceptie. Perceptieverschillen leiden tot misverstanden en misstanden. Niet alleen in taalkundige en kunstzinnige termen, maar ook in de wereld van de techniek zijn er legio voorbeelden van hoe perceptieverschillen aanleiding geven tot onduidelijkheid, verwarring en soms zelfs tot verkeerde beslissingen. Hoe kunnen we deze perceptieverschillen op hun beurt misleiden en toch tot eensgezindheid en verantwoorde beslissingen komen? Een ware uitdaging voor elke waarnemer, voor elke inspecteur, dus eigenlijk voor uzelf.
‘Bewust zijn van beperkingen’, ‘objectiviteit’, ‘meetbare afspraken’ en ‘éénduidige documentatie’ zijn hierbij enkele sleutelbegrippen.
You ain’t seen nothing yet
‘Blauw’, legendarisch dankzij The Scene, of Marco Borsato’s ‘Rood’, het zijn songs die tot de verbeelding van velen spreken. Hebt u de bijhorende clips gezien? Als aandachtige toeschouwer zal u ongetwijfeld hebben gemerkt dat daarin zeer veel variaties aan respectievelijk blauw en rood te zien zijn. Dus wat is ‘blauw’ en wat is ‘rood’? Met het antwoord ‘dat zijn kleuren’ zijn we niet veel in technische termen. Als we bij lak bijvoorbeeld het onderscheid willen maken tussen karmijnrood, tomaatrood en verkeersrood hebben we nood aan een meetmethode, meetresultaten en een objectieve schaal/codering/standaard waaraan we de meetresultaten kunnen aftoetsen. Zo kennen we bijvoorbeeld de RAL-codering, waarbij iedere kleur een unieke code meekrijgt; voor karmijnrood is dat 3002, voor tomaatrood 3013 en voor verkeersrood is dat 3020. Bepalen met welke RAL kleur je te maken hebt, wordt veelal gedaan op basis van RAL-waaiers, waarbij je met je ogen de te coderen kleur vergelijkt met de waaierkleuren en er in de waaier de juiste kleur, en dus de code uitpikt. Let wel, je moet daarbij de echte waaiers gebruiken en niet een waaier op je computerscherm of op je smartphone. Schermkleuren kunnen immers afwijkend zijn t.o.v. de werkelijke RAL-kleuren. Van een technisch perceptieverschil gesproken.
Echter, de vergelijking van de te coderen kleur met de RAL-waaier is een visuele methode, waarvan de nauwkeurigheid afhangt van het oplossend vermogen (resolutie) en de kleurwaarneming door je eigen ogen, die echter per persoon verschillend kunnen zijn. Je zou nog kunnen stellen dat, indien door dezelfde persoon bekeken, die interpretatieverschillen tussen de te coderen en de RAL-kleur dezelfde zijn en dat er dus op zich geen probleem lijkt te zijn, maar of dat medisch een volledige terechte interpretatie is, laat ik liever aan de oogartsen over.
Wat hiervoor beschreven werd voor kleurinterpretaties geldt evenzeer voor vele andere waarnemingen waarbij bijvoorbeeld onze ogen en oren de meetinstrumenten zijn. De interpretatie die aan het meetresultaat wordt gegeven, is daarbij afhankelijk van wat er zich allemaal in onze hersenen afspeelt aan transfer en omzetting van allerhande elektrische signalen. Het festivalseizoen is weer gestart, maar als we allemaal voor hetzelfde podium gaan staan en allemaal naar dezelfde groep op het podium staan te kijken en luisteren, gaan we de wervelende show, de muziek en de geluidssterkte toch allemaal anders ervaren.
Indien enkel uitgevoerd met onze oren en ogen, gaan inspecties dus onvermijdelijk tot interpretatieverschillen tussen mensen leiden. Dat kunnen we in wetenschap en techniek missen als kiespijn, nog zo’n subjectief gegeven. Er is dus nood aan middelen om onze individuele waarnemingen te objectiveren.
Kleurmeters, decibelmeters … het gebruik van meetinstrumenten is vereist om objectieve meetresultaten te bekomen, onafhankelijk van wie de meting uitvoert. “Meten is weten” is niet voor niets een bekende slagzin in vele activiteiten, of het nu de economie, de wetenschap, constructie of industrie is.
Maar ook dan schuilen er addertjes onder het gras.
Meten is weten...toch op voorwaarde dat de meting juist is
Beschikken over het juiste meetinstrument is nog maar de start van wat een objectieve meting zou moeten zijn. “Wat” - dus bijvoorbeeld welke eigenschap van een materiaal of oppervlak - wil je meten? En al even belangrijk: “Hoe nauwkeurig” wil je dat meten? Het zijn slechts de eerste vragen die je je moet stellen als je het meest geschikte meetinstrument wil bepalen. De nauwkeurigheid van de meetresultaten wordt daarbij niet enkel bepaald door het meetinstrument op zich, maar ook door een juiste kalibratie binnen het schaalbereik waarin zal worden gemeten. Bij meting van stroom en spanning is het veelal een behoorlijk verschil of je een klassiek elektrisch circuit aan het uitmeten bent, dan wel polarisatiemetingen uitvoert voor het bepalen van corrosierisico’s. In dat laatste geval zitten we immers in het millivolt en milli-ampère bereik en dient de kalibratie dan ook op dat milli- en soms zelfs het microgebied te zijn afgestemd.
De keuze van het meest geschikte instrument en een correcte kalibratie zijn daarbij slechts twee delen van het antwoord op de vraag “hoe” je gaat meten. Die hoe is in vele gevallen immers ook afhankelijk van de vraag “waar” je gaat meten. Is dat op een gekromd of op een vlak oppervlak? Op welke afstand t.o.v. kleppen, pompen enz.? Voor snelheidsmetingen van stromingen in leidingen is dat laatste bijvoorbeeld een cruciale vraag, want te dicht bij een klep of pomp kan een hogere mate van turbulentie optreden die het resultaat van je meting kan vertekenen.
Een ander, tot vele discussies leidend voorbeeld over het ‘waar’, zijn on-site hardheidsmetingen over een lasgebied. Een bedrijf is bijvoorbeeld een gasleiding aan het aanleggen, waarbij tijdens de aanleg een aantal lasgebieden op hun correcte hardheid moeten worden gecontroleerd. In een las’gebied’ gaat het echter over veel meer dan de las alleen. Wat de bedoeling is, is dat de evolutie van de hardheid wordt gemeten langsheen een lijn loodrecht op de lasnaad. Indien twee leidinggedeeltes aan elkaar werden gelast, passeert die lijn verschillende laszones: Startend vanuit het basismateriaal (BM) van het ene leidinggedeelte, overheen de hitte-beïnvloede zone (HBZ) in dat leidinggedeelte, over het lasmetaal (LM) zelf, vervolgend naar de HBZ van het tweede leidinggedeelte en zo tot in het BM van dat tweede leidinggedeelte. Dat de zone van het lasmetaal een andere hardheid zal hebben dan de twee leidinggedeeltes wordt door iedereen als logisch ervaren.
Wat velen bij dergelijke metingen echter uit het oog verliezen, is de aanwezigheid van de HBZ. Onder invloed van de lashitte zijn in de HBZ microstructurele en spanningswijzigingen opgetreden, waardoor de hardheid in de HBZ anders zal zijn t.o.v. de respectieve basismaterialen en t.o.v. het lasmetaal. Soms varieert de hardheid zelfs overheen de HBZ, afhankelijk van de afstand tot het lasmetaal. Het is daarbij belangrijk te beseffen dat in de meeste gevallen de positie van de HBZ niet zomaar kan worden ‘gezien’. Als je de HBZ niet ziet, kan je uiteraard ook niet in een rapport aanduiden welke hardheden in de HBZ werden gemeten. De kunst is dus om die HBZ zichtbaar te maken, zodat je zeker bent van welke meetpunten in de HBZ liggen en welke niet. De enige wijze om de HBZ op een betrouwbare wijze zichtbaar te maken, is het volledige meetgebied (BM1-HAZ1-LM-HAZ2-BM2) aan te etsen met daartoe geschikte etsmiddelen, dit na ontvetten en licht oppolijsten van het meetgebied. Na het etsen zal dan veelal de positie en breedte van beide HBZ’s zichtbaar worden.
U hoort mij al denken … In zeer veel gevallen wordt bij dergelijke hardheidsmetingen het meetgebied helemaal niet geëtst. Als je niet etst, hoe kan dan worden aangetoond dat je effectief de hardheid van/overheen een HBZ hebt gemeten? Het antwoord is eenvoudig: Je zal dat niet kunnen aantonen. Sommige niet-etsers stellen dan dat ze ‘vlak naast de lasnaad’ hebben gemeten en dat die meting representatief zou zijn voor de hardheid in de HBZ. Wat daarbij door die niet-etsers uit het oog wordt verloren, is dat ‘vlak naast’ veelal een foute meting impliceert omwille van de te dichte nabijheid van het lasmetaal. Als ze al voldoende afstand t.o.v. de lasnaad hebben gehouden, is het evenmin zeker dat ze in de HBZ hebben gemeten; in bepaalde gevallen is de HBZ immers dermate smal dat de hardheid in de HBZ niet nauwkeurig te meten is. En, aan het andere uiterste, wat als de HBZ zeer breed is? Dan is dat ene meetpunt vlak naast de lasnaad zelden representatief voor de volledige HBZ-breedte. Naast de noodzaak tot etsen, geldt dus ook hier ‘meten is weten’, waarbij in dit geval niet alleen hardheden, maar ook afstanden moeten worden gemeten. Nog 2 tips:
1) Houd het fototoestel en een meetlatje in de aanslag, zodat je weet waar je welke hardheid hebt gemeten.
2) Voor dergelijke metingen zijn enkel toestellen met Vickers-diamant geschikt.
Verder is er niet alleen “wat”, “hoe nauwkeurig” en “waar”, maar ook het “wanneer”? Niet alle metingen kan je doen als de leiding op temperatuur staat of wanneer de pompen draaien.
Het moge duidelijk zijn: Het opstellen van een correcte “meetprocedure”, het volledige “hoe een correcte meting uitvoeren” is een waar huzarenstukje als je kijkt naar wat er allemaal aan belangrijke zaken bij het uitvoeren van een meting komt kijken. En dan is er nog de ‘reproduceerbaarheid’ van je meetprocedure. Kort door de bocht gesteld: Kan je aantonen dat je meetprocedure steeds tot hetzelfde resultaat zal leiden indien je bijvoorbeeld verschillende keren dezelfde eigenschap van hetzelfde object meet?
En dan nog … Ook al is je meetprocedure optimaal, heb je alle weetjes en kneepjes van de procedure onder de knie en kan je die perfect en reproduceerbaar uitvoeren, dan is er nog steeds de kunst van het correct rapporteren.
Rapport zonder waarde
Het start al bij het rapporteren van louter visuele inspecties. De beperkingen van onze hersen-gekoppelde ogen met hun beperkt oplossend vermogen werden hiervoor reeds beschreven, maar gelukkig laten deze beperkingen ons meestal wel toe om vormen te interpreteren, laat de gecombineerde werking van beide ogen toe om diepte ‘in te schatten’ en kunnen ze daardoor nuttig worden gebruikt om een eerste beschrijving van bijvoorbeeld het uitzicht van schade te geven. Het uitvoeren van visuele inspecties heeft zeker al enorm veel nut bewezen, al is het maar om een eerste inschatting te maken en een beschrijving te geven van de situatie, van de waargenomen schade, van aangetroffen kentekens enz. Maar als rapporten van visuele inspecties worden geschreven, dient men zich ook bewust te zijn van de eigen beperkingen en zou men, althans in de techniek, zich ook tot een interpretatieloze beschrijving moeten beperken. Elke interpretatie is eigenlijk reeds een brug te ver.
Het is niet omdat je het hoesje van een smartphone ziet, dat er ook effectief een smartphone in dat hoesje zit.
Een concreet voorbeeld: het is onrustwekkend hoeveel keer ik in rapporten van visuele inspecties al het woord ‘putcorrosie’ bij de beschreven waarnemingen heb zien staan. Ik herhaal nog even: Het gaat over een louter ‘visuele’ inspectie, dus buiten de eigen waarneming door de eigen ogen werd er helemaal niets gemeten. Het is zeer eigenaardig dat dan het woord ‘putcorrosie’ opduikt. Putcorrosie kan je immers niet met het blote oog zien. Putcorrosie is een specifiek schademechanisme waarvan enkel via labo-technieken kan worden aangetoond dat het is opgetreden. Een putvormige schade die zich aan een metalen oppervlak manifesteert, zou evenzeer kunnen zijn veroorzaakt door o.a. besmettingscorrosie, microbiologisch beïnvloede corrosie (MIC: Microbiologically Influenced Corrosion) of zelfs gewoon door impact van bijvoorbeeld een steentje. Op basis van louter een visuele vaststelling schrijven dat je putcorrosie ziet, is dus zeer suggestief en speculatief.
Bovendien zou het bij velen die het rapport lezen tot een volledig verkeerde besluitvorming kunnen leiden. Schrijf dus op basis van louter visuele vaststellingen nooit dat je putcorrosie ziet. Een kleine suggestie: Gebruik enkele letters meer, schrijf ‘putvormige schade’. Je beschrijft de vorm van wat je ziet en tegelijk vermijd je het woord corrosie, waardoor de schade evenzeer nog aan de mechanische impact van een steentje kan te wijten zijn. Verder onderzoek met behulp van meer nauwkeurige meettechnieken zal dan wel tot een meer precieze oorzaakbepaling leiden.
Wat voor beschrijvingen van visuele inspecties geldt, geldt evenzeer voor inspecties met meetinstrumenten. Een nauwkeurige beschrijving van de gehanteerde meetprocedure, van de wijze van kalibratie, van het gemeten voorwerp en de meetlocatie(s), van de meetresultaten en hun statistische variatie enz. is een conditio sine qua non om te vermijden dat de redacteur en de lezer van het rapport door hun persoonlijke interpretatie worden misleid.
De sleutel...Een goede opleiding.
Een goede opleiding van inspecteurs is bij dit alles cruciaal. Een goede opleiding is ‘onder andere’ gericht op objectiviteit, het opstellen en correct uitvoeren van meetprocedures en het correct en volledig rapporteren van meetresultaten. Waar het in vele opleidingen echter aan ontbreekt, is het trainen van ‘kritische ingesteldheid’ of, anders uitgedrukt, het grondig kennen van de meettechnische en de eigen beperkingen. Als de inspecteur volledig, correct en zelfkritisch is opgeleid en alsnog waarnemingen vermeldt die niet met de gebruikte meettechnieken en/of nauwkeurigheid kunnen zijn vastgesteld, dan geldt ‘de inspecteur misleidt’. Als de inspecteur niet volledig, correct en zelfkritisch is opgeleid, dan is ‘de inspecteur misleid’. En laat ons eerlijk zijn, is het niet veelal deze laatste situatie waar het schoentje knelt?